Skip to content

De timmerman / de geschiedenisleraar II

Datingapps hebben een grote aantrekkingskracht op mensen met relaties.

Nadat we pasta met broccoli hadden gegeten (het is volkorenpasta vertelde Sanne, je moet gezonde dingen binnenkrijgen nu), nadat we wijn hadden gedronken, nadat ik had gehuild over hoe oneerlijk alles was en over dat het allemaal echt niet zo ver had hoeven komen, nadat ik had gezegd dat alleen zijn prima is, dat ik datingapps had geïnstalleerd en dat dat een grote vergissing was, nadat ik verteld had over de geschiedenisleraar, nadat ik ongeveer alle interacties met Oscar had uitgespeld, nadat ik had gezegd hoe blij ik ben met Vasco, nadat werkelijk alles eruit was vroeg Sanne: mag ik dan nu dan Bumble zien?

Ik bleek een nieuwe match te hebben. Een timmerman die me niet bekend voorkwam.
‘Hij ziet er vriendelijk uit,’ zei ik.
‘Nee,’ zei Sanne resoluut toen ze zijn foto’s bekeek. ‘Nee.’
Ik fronste.
‘Hij kijkt niet blij,’ zei Sanne.
‘Nou en?’
‘Je gaat nu maar eens met vrolijke mensen op date.’
Ik wilde helemaal niet afspreken met de timmerman, wat zijn gemoedstoestand ook was.
‘Je bent zelf al best zwaar op de hand,’ ging Sanne verder. ‘Het is niet handig om twee van zulke types bij elkaar te zetten.’
‘Nou,’ zei ik.
‘Ik meen het,’ zei Sanne. ‘Geen dichters.’
Ze nam een slik van haar wijn. ‘Geen dichters, geen schrijvers, geen kunstenaars.’
Ik fronste. 
‘Wie blijven er dan nog over?’ vroeg ik.
‘Gewoon normale mensen.’
‘Activisten?’ vroeg ik.
Sanne schudde haar hoofd.
‘Activisten hebben hoop dat het goed kan komen met de wereld. Allemaal superpositieve mensen,’ zei ik.
‘Oké, zei Sanne. ‘Maar niet iemand die zich overal druk om maakt, alleen iemand die zich op één kwestie richt.’
‘Kapitalisme,’ zei ik haast onhoorbaar.
‘Een dierenrechtenactivist,’ zei Sanne.
Ik dacht aan alle bio-industrievideo’s die ik al gezien heb in mijn leven.
‘Nee,’ zei ik. 
Sanne zuchtte.
‘Ik wil gewoon iemand die een beetje stinkt,’ zei ik zachtjes.
‘Jezus,’ zei Sanne. Ze ging rechtop zitten. ‘Nu moet je echt ophouden. Geen crusties.’
‘Sorry?’ zei ik.
Sanne keek me strak aan.
‘Geen crusties, geen dichters, geen schrijvers, geen kunstenaars.’

Ik schudde mijn hoofd over alle onnodige betrokkenheid en pakte mijn telefoon. Onderin Bumble was een melding verschenen. De geschiedenisleraar had na een paar dagen stilte een gifje gestuurd. ‘Hallo’ stond er in flikkerende letters.
Ik zuchtte weer.
‘Antwoord hem,’ zei Sanne. ‘Stuur gewoon iets terug.’ 

De geschiedenisleraar

Ik installeer een datingapp om mijn voorland te verkennen. Waar de mannen op Tinder jaren geleden met grote karpers op de foto stonden, poseren de mannen op Bumble ongegeneerd in hun defensie-uniform. Trots. Een man die zijn hagelwitte tanden blootlacht heeft zijn gezicht vol groene schmink.

Ik veeg zo ongeveer iedereen naar links, ook de mensen met andere beroepen. Iemand heeft bij werk ‘ik doe het liefst zo min mogelijk’ ingevuld, maar jammer genoeg is hij verder mijn type niet. 

Tegen een vriendin zei ik laatst dat ik pas wilde daten als ik niet meer elke dag hoefde te huilen. Nu ik niet meer elke dag hoef te huilen bespreek ik met een andere vriendin nieuwe regels. Ze moet hard lachen als ik zeg dat ik pas met iemand af wil spreken als ik niet hoef te huilen als ik masturbeer. Pas als ze uitgelachen is zegt ze dat ze het herkent, van het huilen.

Ik match met een geschiedenisleraar met donkere krullen en blauwe ogen. Hij citeert uit Vasalis. Ik stuur hem gieser wildeman. De geschiedenisleraar vraagt of het gedicht over toxische masculiniteit gaat en wil weten wat ik eruit haal. Zijn reactie is beter dan ik had verwachtte, maar ook wat keurig. Ik besluit gieser wildeman voortaan naar elke potentiele date te sturen.

De geschiedenisleraar zegt iets over gender en stuurt een gedicht van Deelder.

Ik lees het gedicht, besluit later op de dag op de geschiedenisleraar te reageren, zet de meldingen van Bumble uit, ga naar buiten voor een wandeling en vergeet vervolgens van het bestaan van datingapps.

Een goede breuk

Dit is een tamelijk prettige breuk, dacht ik. We zijn uit elkaar en ik weet nog precies weet wie ik ben. Wat ik wil. Ik voel me niet verloren, ik ben helemaal compleet. Dit is de beste breuk van alle breuken die ik heb gehad. 

Ik dacht terug aan hoe mijn relaties vroeger eindigden. Aan de chaos en de verwarring. Aan de identiteitscrises. Aan hoe ontzettend nodig het was dat die relaties tot een einde kwamen. Strikt noodzakelijke breuken waren het. Misschien zijn dat eigenlijk de beste breuken. 

Ik weet nog precies wie ik ben, maar heb niemand om mee te delen dat mijn Azteeks zoetkruid spint heeft, niemand aan wie ik mijn gewicht kan vertellen zonder dat er een oordeel doorklinkt in de reactie, niemand die mijn lievelingsgerecht op tafel zet als ik vraag of we nagelstudio eten, niemand die met me over gaten wil praten, niemand met wie ik kan discussiëren over de exacte definitie van een goede breuk.

Houden

Ik heb lang moeite gehad met boos zijn. Pas toen ik ging werken met mensen die soms agressief waren leerde ik de waarde van woede. Toen ik voor de zoveelste keer het blad van een rolstoel naar me gegooid kreeg en ik schrok van mijn neiging om heel hard te schreeuwen dat het verdomme nou maar eens afgelopen moest zijn, ontdekte ik dat boosheid niet gaat over wat de ander fout doet, maar over je eigen grenzen. De man in de rolstoel kon het niet helpen dat dit zijn manier was om zich te uiten. Mijn woede betekende niet dat ik hem iets kwalijk nam, het betekende slechts dat ik liever geen grote objecten naar me gekatapulteerd kreeg.

In de afgelopen jaren ben ik nooit echt boos geweest op Oscar. Nadat we uit elkaar waren moest ik erg mijn best doen om de woede te blijven voelen.

Toen ik eens programmamaker was en de directeur van een literaire organisatie de avond voor een voorstelling het hele programma inhoudelijk wilde omgooien, raakte ik compleet in paniek. Oscar zette thee, legde een matje neer, zocht een YouTubevideo met yoga-oefeningen die mijn hoofdpijn zouden verminderen. Zo een moet je houden, zei ik tegen mezelf. Zo een moet je houden. Soms liet Oscar zomaar een doos vol vegan snacks bij me bezorgen. Zo een moet je houden. Oscar leerde me wandelingen waarderen. Zo een moet je houden. Hij is lid van de Vrije Bond. Zo een moet je houden. Oscar wil alle Kubrickfilms met me kijken. Zo een moet je houden. Oscar heeft de dieptepunten van mijn depressie met me uitgezeten, is niet vertrokken, was er gewoon, is van me blijven houden. Zo een moet je houden.

Als je iets vaak genoeg herhaalt, wordt het vanzelf de waarheid. Vergeet je te kijken naar andere dingen, die ook waarheid zijn.

Nadat ik tegen Oscar had gezegd dat het fijn was dat we Forel Vissen uit hadden gekregen, liep ik naar de wc voor papier om het snot mee van mijn lippen te vegen. Ik keek in de hal in de spiegel en zag hoe rood mijn gezicht was. Vol vlekken.
‘Ik heb een lullige vraag,’ zei ik toen ik weer naar de woonkamer liep. ‘Ik hoop niet dat je boos wordt.’
Oscar nam een slok van zijn water. Zijn wangen waren nat en zijn ogen waren dik.
‘Hoe lang voordat ik hier een stukje over mag schrijven?’
Oscar bleef even stil.
‘Ik vind het mooi,’ zei ik. ‘Dat je het boek net uit hebt gelezen.’
Oscar lachte een beetje.
‘Ik vind het geen lullige vraag,’ zei hij. ‘Geef het twee dagen.’
Zo een moet je houden, dacht ik. Zo een moet je houden. Zo een moet je houden. Tot het niet meer gaat.

 

 

Woede

Op een ochtend stond ik op en was alleen maar boos. Dit einde, dacht ik, is niet mijn schuld. Ik heb alles goed gedaan, ik heb mijn best gedaan, jij hebt compleet verzaakt. Alle moeite die ik deed heb ik in een bodemloze put gestort, was vergeefs, verspild.

Ergens riep een stem dat ik misschien ook een aandeel had in de situatie, maar ik begreep meteen dat nadenken over mijn bijdrage aan het einde van onze relatie ervoor zou zorgen dat ik niet meer boos zou kunnen zijn, en gezien ik in therapie heb geleerd dat ik niet moet nadenken en vooral veel moet voelen, besloot ik dat het voor de verwerking goed zou zijn als ik de komende tijd gewoon aan zou nemen dat alles Oscar zijn schuld was.

(Een paar jaar geleden las ik in een ggz-wachtkamer de autobiografie van Elisabeth Kübler-Ross. Toen een psycholoog me ophaalde wilde ik mijn verbazing met haar delen, hoe kan het dat we collectief zo vasthouden aan de rouwfasen die deze psychiater beschreef terwijl ze ook in dingen geloofde die de meeste mensen als grote quatsch zouden bestempelen? De psycholoog keek me met een lege blik aan. Ze had geen idee over wie ik het had.

Even dacht ik: hoe ga jij me helpen als er geen belletje gaat rinkelen bij het horen van de naam Kübler-Ross? Later dacht ik: je hoeft niet alle theorie paraat te hebben om iets goeds te doen. Het is een gedachte waar ik sinds ik niet meer depressief ben en vol kennishiaten de wereld aanschouw veel aan heb.)

Op de ochtend dat ik boos was, trok ik vloekend mijn panty aan. Vasco keek me aan vanuit mijn kledingkast, waarin zijn mandje staat. Naast hem lagen Oscars T-shirts en onderbroeken nog.
‘Hij zakt maar in de stront,’ zei ik. ‘Fucking lul.’
Vasco gaapte.
‘Hij zakt maar door de grond,’ zei ik.
Ik trok een ladder in mijn panty. Vasco rekte zich uit en ging rechtop zitten.
‘Hij zakt maar door de aarde. Hij zakt maar naar het midden van de aarde.’
Vasco hield zijn kop scheef.
‘Waar de lava is,’ zei ik ter verduidelijking, en begon onbedaarlijk te huilen.

Ik overwoog een boksbal op een veer te kopen, maar dat deed ik niet. Ik wandelde wel veel.

Over een tijdje ontdoen de dingen die ik meemaak de relatie met Oscar van de betekenis die het nu heeft. Ik word verliefd op een vrouw, zij ook op mij, dat blijkt allemaal veel minder eng dan ik dacht, we hebben het bijna altijd fijn en ik denk regelmatig: als Oscar en ik niet uit elkaar waren gegaan had ik dit geluk niet gevonden. Ik kom de ex tegen waarvan ik had gewild dat ik hem pas ontmoet had nadat ik therapie had gehad, we vallen opnieuw voor elkaar, ik raak per ongeluk zwanger, blijk een geboren moeder te zijn, het gezinsleven slokt me op en ik vergeet überhaupt nog aan Oscar te denken. Ik blijf altijd alleen, probeer als ik oud ben terug te denken aan de laatste keer dat iemand me aanraakte, ik weet dat Oscar het was, maar kan me steeds slechter herinneren hoe het voelde.

Dit ligt allemaal aan jou, dacht ik, dat je straks vervaagt, dat alles wat nu belangrijk is zijn relevantie verliest, dat je een voetnoot wordt. Ik wilde niet dat je een voetnoot zou worden. Lul.

Er niet naar vragen

Twee dagen lang had ik me de ogen uit het hoofd gehuild, apathisch voor me uit zitten staren, wandelingen gemaakt en alle aanbiedingen om te komen eten of koppen thee te komen drinken afgeslagen omdat ik liever alleen wilde zijn. Omdat elk woord over de breuk dat over mijn lippen kwam me nog harder aan het huilen bracht. En nu moest ik naar de schrijver. 

Ik ben onderdeel van een kleine groep die de schrijver boodschappen brengt. Door mijn persoonlijk leed zou ik haast vergeten wat de rest van het land ook al vergeten lijkt: er waart een virus door over de wereld en er zijn mensen die daardoor ernstig in hun bewegingsvrijheid beperkt worden. 

Het liefst had ik de schrijver een bericht gestuurd. Ik kan niet komen. Dat deed ik niet.

Op de boodschappenlijst die ik in mijn inbox vond, schreef ik een mail terug. Mijn relatie is net uit. Ik moet om alles huilen en als je me vraagt hoe het met me gaat en ik moet vertellen wat er aan de hand is, gaat het vast mis.

De schrijver berichtte terug. Ik vraag nergens naar.

In de supermarkt hoefde ik niet te huilen.

Nadat de schrijver me bij de voordeur bij had gepraat over waar hij mee bezig is, viel het stil. De volle AH-tas stond tussen ons in. De man keek me een paar seconden aan en ik probeerde te glimlachen.
‘Nou,’ zei de schrijver. ‘Ik vraag dus nergens naar.’
‘Heel goed,’ zei ik.
De schrijver probeerde ook te glimlachen.
‘Volgens mij lukt het wel om er iets over te zeggen,’ zei ik. ‘Maar ik zag er zo tegenop om overvallen te worden door de vraag hoe het met me gaat.
De wind blies zacht door het haar van de schrijver, dat alle kanten opstond.
‘Het is allemaal heel verdrietig,’ zei ik. Ik concentreerde me op mijn ademhaling om mezelf onder controle te houden. ‘Je bent de eerste die ik live spreek sinds het uit is.’
‘Och,’ zei de schrijver. ‘Ik weet nog goed hoe moeilijk het allemaal is. Je moet er dwars doorheen.’
‘Volgens mij doe ik het best goed,’ zei ik. 
‘Ja,’ zei de schrijver.
‘Ik huil niet,’ zei ik.
‘Nee,’ zei de schrijver. ‘En misschien sta je hier over een paar weken wel heel anders bij de voordeur. Lachend. Zeg je: het is maar goed dat het zo gegaan is.’
‘Dat zou best kunnen,’ zei ik.
‘Zit de kassabon weer in de tas?’ vroeg de schrijver. 
Ik knikte.
‘Bedankt,’ zei de schrijver.
‘Bedankt,’ zei ik.

Alleen de echte doorzetters

Ik ben een hardloper. Ik ben niet atletisch gebouwd, ik ren vrij traag en ben sinds ik corona heb gehad alleen maar langzamer geworden. Ik trek mijn hardloopschoenen regelmatig met de grootst denkbare tegenzin aan, maar rennen zit inmiddels zo ingebakken in mijn wekelijkse routine dat het een onderdeel van mijn identiteit is geworden.

Op hardloopdagen trek ik ’s ochtends meteen mijn hardloopkleding aan. Daarna poets ik mijn tanden, neem mijn medicijnen in met een paar happen sojayoghurt, zet mijn koptelefoon op en bij voorkeur dans ik nog paar minuten door de woonkamer voordat ik de deur uitga.

Het is in deze tijd een groot geschenk dat ik in de afgelopen jaren routines heb ontwikkeld, dingen om me aan vast te houden. 

Op de eerste dag dat ik met het grote verdriet wakker werd danste ik niet. Ik trok met dikke ogen mijn sportkleding aan, sjokte met hangende schouders over de galerij en vloekte toen ik voelde hoe koud het buiten was, en hoe hard de regen.

De lucht was gevuld met donkere wolken en ik kwam nauwelijks vooruit. De regen veranderde zo nu en dan in pijnlijke hagel. Er was niemand buiten. Geen mensen, geen vogels. De wind had constant vat op mijn veel te wijde trainingsjas, die ik als een grote paarse remparachute achter me aantrok.

Het voordeel van kutweer is dat je buiten kan huilen. Tranen vallen niet op in de regen en als er niemand op straat is kan je je sowieso laten gaan.

Na een paar kilometer had ik de kracht niet meer om te rennen, en ik besloot me om te draaien en naar huis te wandelen. Ik was doorweekt en voelde me een mislukkeling, slenterend op hardloopschoenen, helemaal alleen, huilend op straat, in een vintage paarse trainingsjas die volstrekt tot zijn recht kwam als ik mijn haar mooi had gedaan, leuke make-up op had en er toffe schoenen onder droeg, maar nu gewoon de jas was van een sukkel. 

Vlak voordat ik thuis was kwam ik een man tegen. 
‘Lekker weertje, he?’ zei ik.
De man lachte. 
‘Je hebt niet eens een muts op,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik.
‘Dit weer,’ zei de man, ‘is voor de sterksten. Alleen de echte doorzetters gaan nu naar buiten.’
De man lachte weer. Ik huilde, maar hij zag het niet.
‘Je hebt gelijk,’ zei ik. ‘Wij zijn doorzetters.’

Voelen

Dit was het moment waarop ik alles wat ik in therapie had geleerd in de praktijk moest brengen. Alles wat ik had toegepast op onverwerkte emoties en trauma’s direct gebruiken op wat zich hier en nu afspeelde.

Niet: de glorie van wat is geweest ontkennen.
Niet: zeggen dat het wel meevalt.
Niet: zeggen dat je Oscar haat.
Niet: naar de kroeg.
Niet: een fles wijn halen.
Niet: naar AliExpress.
Niet: denken dat de beloftes die nieuwe spullen in zich dragen iets verlichten.
Niet: een datingapp installeren.
Niet: een oude scharrel bellen.
Niet: een vervangende pijn verzinnen.
Niet.

Ik besloot te doen wat de psycholoog  me had geleerd: voelen. Waar ik een aantal jaren geleden de grootst denkbare moeite moest doen om onder aanmoediging van de psycholoog (Waar voel je dit? Voel je iets in je armen? Bij je keel? Op de borst? Wat voel je dan?) de emoties in mijn lijf te vinden en zelfs dan niet zeker wist of het antwoord klopte als ik zei dat ik een zwaar gevoel in mijn benen ervoer, was er nu geen twijfel over mogelijk. Mijn keel zat dichtgeknepen. Het was alsof er iets aan mijn romp trok, iets zwaars en dieps en dichts, maar het trok slechts zachtjes. Het was alsof mijn ogen dieper in hun kassen lagen, mijn gezicht voelde klein, alsof een zwaartekrachtveld midden in mijn schedel alles naar binnen haalde. Vlak onder de huid van mijn onderarmen trok zich iets samen, geen spieren, zo diep lag het niet. Iets trok zich samen en ik dacht: het zou fijn zijn als mijn extremiteiten de eigenschappen van slakkenogen hadden, dat ze naar binnen konden trekken, dat ik me kon samenvouwen tot een prop met alleen dit zware gevoel.

Toen huilde ik, ik huilde zo hard dat de buren het gehoord moesten hebben en ik dacht geen moment aan de buren. 

Daarna ging ik naar buiten. In de afgelopen weken had ik door alle spanning dagelijks zoveel gewandeld dat mijn gemiddelde stappenaantal inmiddels bedenkelijk hoog was, maar wandelen was het beste dat ik had. Ik voelde me bijzonder sterk tijdens de wandeling. Het is groot, dacht ik, maar dit kan ik dragen.

Tijdens therapie ga je je ziektes als een entiteit zien. Ik heb het geluk dat ik nooit het gevoel heb gekregen dat mijn depressie verdween of kromp tot een hanteerbaar formaat, dat ik altijd heb geloofd dat ik zelf sterker werd. Ik geloof graag dat ik mijn depressie als een kind aan de hand mee door het leven neem. Een kind dat me respecteert, maar zich soms gewoon als kind gedraagt. Als ik een depressie van dergelijk formaat bij me kan houden zonder dat het me vloert, kan ik ook dit verdriet aan. Het is groot, dit kan ik dragen.

 

Mayonaise

Forel Vissen in Amerika is maar een dun boekje.

‘Hoe laat ben je hier?’ vroeg ik afgelopen zondag. ‘En wil je mayonaise meenemen? We eten gebakken aardappeltjes, verse bieten en het spijt me want dit lijkt me ook niet lekker, maar ik wil het graag proberen: vegan cordon bleu.

Er is weinig in de wereld waar ik blijer van word dan van mayonaise, daarom koop ik het eigenlijk nooit. Ik eet een pot binnen twee, drie dagen leeg. Als ik kook voor Oscar en mij en ik haal mayonaise in huis, geef ik hem de pot mee als hij naar huis gaat.

Toen Oscar en ik elkaar net kenden, pakte hij een van zijn lievelingsboeken uit de kast om me eruit voor te lezen. Forel Vissen in Amerika. Ik vond er niets aan, maar ik had een grote interesse voor Oscar, dus ik luisterde graag. Op avonden dat ik het moeilijk had of slecht in slaap kon komen, pakte hij het boek, las me een of twee hoofdstukken voor terwijl ik in slaap dommelde en af en toe klaarwakker overeind schoot bij het horen van een lelijke vergelijking.
‘Ik snap niet dat dit boek werkelijk uitgegeven is,’ riep ik dan uit. Of ‘Ik geloof niet dat iemand dit echt goed vindt, volgens mij praten alle liefhebbers elkaar na en durft niemand nu meer te zeggen dat het gewoon een slecht boek is.’
Oscar moest dan om me lachen, gaf me een kus en zei: ‘Wacht maar tot we bij het mayonaise-hoofdstuk zijn.’

Oscar zette de pot op het aanrecht, gaf me een kus en ging op de bank zitten.
‘Het gaat niet zo goed tussen ons,’ zei Oscar. Hij vroeg het haast.
‘Nee,’ zei ik. ‘Nee.’
Eerst spraken we over de gebreken. Toen over verwachtingen. Vervolgens over bedoelingen.
We huilden. Eerst een beetje, daarna steeds harder. We hielden elkaar vast, zo stevig hadden we elkaar alleen vastgepakt toen we elkaar net kenden en we geloofden dat we nooit meer los konden laten. We haalden om beurten glaasjes water, maakten een paar grappen die volledig doodsloegen. We hadden veel begrip voor de ander. Spraken waardering uit. We stopten niet met huilen.
‘En nu?’ vroeg Oscar.
‘Ja.’ zei ik. 

Naarmate we elkaar langer kenden las Oscar me steeds minder vaak voor. Dat is niet erg, we hadden meer te doen. Een tijd geleden nam Oscar Forel Vissen in Amerika weer mee naar bed. Ik ergerde me aan een vergelijking, maar was het boek inmiddels steeds meer gaan waarderen.
‘Als het uit is, moet je weer van voren beginnen,’ zei ik. ‘Ik wil geen ander boek meer horen.’
‘Weet je het zeker?’ vroeg Oscar.
Ik knikte.
Forel Vissen in Amerika eindigde met het mayonaise-hoofdstuk. Een prachtig einde, vond ik. Wie een verhaal kan eindigen met mayonaise, is wat mij betreft een grote.
‘Ik zie het hele boek in nieuw licht na het horen dit hoofdstuk,’ zei ik. ‘Ik neem alle kritiek terug.’

‘En nu,’ zei ik. ‘Nu vraagt een van ons of het dan uit is en dan zegt de ander dat het inderdaad uit is, en dan ga je naar huis.’
‘Het leek me duidelijk,’ zei Oscar, ‘dat het uit is. Ik blijf niet meer eten denk ik. Moeten we nu de sleutels aan elkaar teruggeven?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘En onze spullen, die moeten we binnenkort aan elkaar teruggeven. In een tasje.’
Ik knikte en veegde mijn wangen droog met mijn mouw. Ik keek naar Vasco, die alles vanaf de salontafel in de gaten had gehouden.
‘Ik denk dat ik maar moet gaan,’ zei Oscar.
Hij stond op, pakte zijn jas, kwam nog een keer teruggelopen. We hielden elkaar nog maar eens vast, we keken elkaar nog een keer aan. Toen ging ik weer op de bank zitten en liep Oscar richting de voordeur. 
‘Wacht,’ zei ik. 
Oscar draaide zich om.
‘Wil je alsjeblieft de mayonaise weer mee naar huis nemen?’

Werk

‘Nou raakte ik laatst met een man aan de praat,’ zei ik, ‘en die kende iemand die misschien thuis hulp kon gebruiken, dus nu heb ik misschien een extra werkplek.’
‘Wat goed,’ zei de militair. Het stemde hem altijd tevreden als ik mijn volwassen zaken goed op orde had. Werk, geld, huishouden.
‘Bij een oude dienstweigeraar,’ zei ik.
De militair maakte een afkeurend geluid, nam toen een slok van zijn cola.
‘Wat,’ zei ik.
‘Ja wat,’ zei hij.
We waren beiden stil. Toen moest de militair hard lachen.
‘Ik ben blij dat het goed met je gaat,’ zei hij.

(Het volgende deel van De logé is onderweg!)