Vuile pikkeklootzakkutlul
Mijn bed heeft lang niet zo lekker gevoeld als vanochtend. Mijn dekbedovertrek zacht, het aaide me, het matras stevig, het hield me vast. Ik was moe en had vage herinneringen aan een tijd dat mijn bed net zo comfortabel voelde.
Ik stond op, gaf Vasco te eten, ging weer slapen.
Toen ik wakker word dacht ik: het voelt zo goed om in dit bed te liggen, ik wil nooit meer opstaan. Ik pakte mijn telefoon, deed een spelletje, keek een filmpje, deed nog een spelletje. Vasco hoorde dat ik weer wakker was en kwam bij me liggen. Ik bekeek nog een video, deed weer een spelletje. Er was zo een uur voorbij.
Ineens wist ik weer aan welke periode dat comfortabele bed me deed denken.
Ik moet meteen opstaan, dacht ik, en bleef nog een halfuur liggen. Na dat halfuur liep ik naar de badkamer, pakte mijn stinkende hardloopkleren uit de was en ging wezenloos op de bank zitten. Ik was zo moe. Zo moe.
Over drie weken is de eindstreep. Mijn laatste gesprek bij de ggz, mits het goed met met gaat. Twee dagen na die eindstreep heb ik op een andere plek mijn intake voor lichttherapie. Ik heb eerder lichttherapie gehad in de winter, die stopte omdat het niet samenging met de medicatie die ik de afgelopen jaren slikte. Nu heb ik beide niet, geen medicatie, geen lichttherapie.
Morgen is de kortste dag van het jaar en sinds gisteren zitten we weer in lockdown. Er is veel dat niet helpt.
Vasco mauwde constant, hij dacht dat hij nog eens eten kreeg omdat ik nog eens was opgestaan.
Er zijn mensen die hun depressie een naam geven. Ik heb dat nooit gedaan. Hoewel ik lang gedacht heb dat de leegte een onderdeel van mijzelf was, heb ik het niet aan hoeven spreken om het los van mezelf te kunnen zien.
Ik stond op op mijn hardloopschoenen te pakken.
‘Verdomme,’ zei ik zacht. ‘Je flikt me dit niet nog eens. Dit hebben we lang genoeg gedaan.’
Op weg naar de hal drukte ik alle lichtknoppen in.
Ik trok mijn schoenen aan, er vloeide een woede mijn lijf in. Mijn armen jeukten. Ik stond op, balde mijn rechterhand tot een vuist en sloeg er een paar keer mee op de palm van mijn linkerhand.
‘Denk je dat ik dit nog eens ga doen? Klootzak?’
Ik liep door het huis, zette alle lampen aan, trok alle gordijnen open. De tranen liepen over mijn gezicht.
‘Denk je dat je me nog aankan? Lul? Vuile pikkeklootzakkutlul. Klootzakpikkut. Hondelul. Vieze hufter.’
Ik sprong een paar keer op en neer, ging naar de keuken en nam een dosis vitamine D die ruim boven de aanbevolen hoeveelheid lag. (Toen ik zestien was nam ik eens bijna een hele strip anticonceptiepillen ineens in vanwege een gescheurd condoom. Mijn vriendje was net op tijd met het advies dat niet te doen en de dokter te bellen.)
‘Dit gaan we niet doen. Klootzak. Lul. Lul. Klootzak. Lul.’
Buiten besloot ik om van mijn vaste rondes de grootste te doen. Of ik nou weer misselijk zou worden of niet, of ik nou snel zou gaan of niet, of ik nou pijn zou hebben of niet. Ik deed mijn oordoppen in, Amsterdam Klezmer Band (als iets me het afgelopen jaar door heeft geholpen is het die band, bij elke tegenslag een ander album, gisteren zocht ik Mala Loka uit), en ik rende. De zon stond laag en scheen warm op mijn wangen. Er hing nevel boven een sloot met eenden.
Ik beschouwde de dag al als verloren, maar het gras was nog dauwig.
Als ik iets geleerd heb is het opstaan. Ik ben soms bang dat ik zomaar weer op de bodem van een put lig, maar misschien sta ik al haast bovenaan de brokkelige berg waarvan ik denk dat ik hem haast nog volledig moet beklimmen.
Join the discussion