Je moet niet lachen
Als je iets onwaarachtigs wil doen, moet je niet lachen. Ik heb het lang geleden eens geprobeerd en kon er niet meer mee stoppen.
‘Je draagt een masker,’ zeiden de mensen van de GGZ.
Ik wist niet waar ze het over hadden. Mijn lach was niet iets dat ik bewust op mijn gezicht kon plakken zoals je een masker opzet. Hij zat er vaak zomaar: als ik blij was, als ik verdrietig was, als ik iemand tot in de late avond moest helpen met klussen, als ik als ik heel slechte seks had of als ik een intake had bij de GGZ.
De huisarts die ik op het dieptepunt van mijn depressie bezocht had geprobeerd me zonder verwijzing naar een hulpverlener naar huis te sturen omdat er een stralende vrouw tegenover hem zat.
Lachen kost veel energie, daar wordt te weinig over gepraat. Ik heb zoveel gelachen dat ik geen energie meer over had om te dansen. Ik heb zo lang niet gedanst dat ik dacht dat ik het niet meer kon. Dat ik het niet meer kon menen, ook.
Dansen hoef je niet te menen, maar dat wist ik tot voor kort niet. Dansen moet je gewoon doen.
Ik luisterde vaak opgewekte muziek. Niet om op te dansen, maar om op door te gaan. Om ’s ochtends, als ik mijn kleding had aangetrokken, nog mijn brood te kunnen smeren. Om de kattenbak te kunnen verschonen. Om te kunnen stofzuigen, om te kunnen fietsen, om een stukje te kunnen schrijven.
In het afgelopen jaar, al nadat ik had geleerd om niet te lachen, luisterde ik opzwepende liedjes terwijl ik naar de Jumbo liep voor een pak tofu. Ik baande me met chagrijnig gezicht een weg door de scholieren die zich bij mij in de buurt ophielden, haalde de tofu en ging weer naar huis.
Op weg naar huis luisterde ik een nummer dat rustig begon en daarna omsloeg in een opgewektheid die ik gek genoeg voelde in mijn benen. Ik begon er sneller van te lopen. Steeds sneller. Ik had het gevoel alsof ik nog wel uren zou kunnen doorlopen. Toen het nummer afgelopen was zette ik het weer op, mijn armen begonnen te kriebelen, het was een gevoel dat ik niet goed kende, maar het was zalig. Ik moest er een beetje van huilen. Twee scholieren stootten elkaar aan en wezen naar me.
Ik liep naar huis, steeds sneller en sneller, met het nummer op repeat, ik luisterde het nog eens en nog eens, mijn lichaam gloeide, Ik beklom met reuzepassen de trappen van mijn flatgebouw, ik rende over de galerij naar mijn voordeur, kreeg door de haast en de opwinding de sleutel haast niet in het slot, trok in de hal mijn jas uit met de gejaagdheid waarmee je de normaal gesproken kleren van andermans lijf afscheurt als je verliefd bent, gooide de jas op de vloer, en in de hal danste ik, hardop huilend als een kind, als een dwaze, het was niet tegen te houden, ik danste, danste, danste.
Join the discussion