De lente
Vandaag moest ik weer naar lichttherapie. Gisteren parkeerde ik mijn auto in de buurt van het huis van een ex die vlak bij het ziekenhuis woont. Vandaag reed ik na therapie naar mijn werk, vlak langs het huis van een eerdere ex. Hij woont aan de andere kant van het ziekenhuis, op drie minuten lopen afstand van het huis waarin ik zestien jaar geleden een vrij treurige poging tot gelukkig samenwonen deed met een nog vroegere ex-partner.
Toen ik elke dag ziek in bed lag dacht ik dat ik nooit iets meegemaakt had. Ik was nog banger voor het verleden dan voor de toekomst, daarom werden al mijn herinneringen gedempt met een pathologisch niets.
Ik heb met drie Nicks het bed gedeeld. Die informatie zegt meer over de beperkingen van statistiek dan over de rijkdom van mijn verleden, maar ik weet dat geen Nick hetzelfde is. Een van de Nicks is er de reden van dat ik tegenwoordig soms nog ‘even stoppen’ zeg in de slaapkamer, met de anderen heb ik prima contact.
Sinds ik zonder antidepressiva door het leven ga heb ik toegang tot archieven vol informatie om hard om te lachen, om me kapot voor te schamen, om met een glimlach op terug te kijken. Ik probeer te doen wat ik heb geleerd van de psycholoog: op een stoel zitten en alles voelen.
Ik kreeg veel gedaan op mijn werk. Op een stil moment keek ik uit het raam en zag hoe blauw de lucht was, hoe warm het licht op de bomen viel. He, dacht ik, daar is de lente. Of misschien voelde ik dat, die dingen liggen dicht bij elkaar tegenwoordig. Toen draaide ik mijn hoofd en zag dat de kerstboom nog stond.
Het is vijf januari tweeduizendtweeëntwintig. Het voorjaar is nog nooit zo vroeg geweest.
Join the discussion